Kwalitatief is klasse

Kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek is belangrijk en verdient meer aandacht (en subsidie), betogen de schrijvers van een nieuw handboek. Het onderzoek van Joris Luyendijk in de Londense bankenwereld laat zien dat ze daar weleens gelijk in zouden kunnen hebben. tekst Harmen van der Meulen

Emeritus hoogleraar communicatiewetenschap Fred Wester vindt kwalitatief, op menselijke betekenisgeving gericht – zogeheten ‘naturalistisch’ – sociaalwetenschappelijk onderzoek heel nuttig. Dat er geen onderzoeksgeld naartoe gaat is jammer, maar daar moeten kwalitatieve onderzoekers niet over zeuren. ‘Belangrijk onderzoek wordt toch wel gedaan.’

De schrijvers van het boek Doing Qualitative Research. The Art of Naturalistic Enquiry, Joost Beuving en Geert de Vries, stonden er wat verbouwereerd bij. Wester deed zijn uitspraken bij de presentatie van het boek in Spui25 op 5 februari, in antwoord op een vraag uit de zaal hoe subsidiegevers en beleidsmakers van het belang van ‘de verhalen achter de cijfers’ overtuigd konden worden. Want niet alleen worden voorstellen voor kwalitatief onderzoek maar mondjesmaat gehonoreerd, ook het onderwijs in het op de ervaringen van mensen gerichte kwalitatief onderzoek staat op de tocht, zei de vragenstelster, UU-docent Hennie Boeije, zelf auteur van het handboek Analyseren in kwalitatief onderzoek.

‘Misschien moeten we er dan maar mee stoppen,’ reageerde Wester, die zich duidelijk had voorgenomen het debat een stevige impuls te geven. De opgelegde structuur in de hedendaagse wetenschap was volgens hem nou eenmaal beter geschikt voor experimenten, die kon je in een weekend doen en er de week later een artikel over schrijven. ‘Laat kwalitatieve onderzoekers nou eens komen met ontwerpen voor kleine kwalitatieve onderzoekjes, geschikt voor wetenschappers die vier artikelen per jaar moeten schrijven.’

De andere aanwezigen hadden daar maar weinig tegenin te brengen. VU-hoogleraar diversiteit & integratie, Halleh Ghorashi, had het over hoe kwalitatief onderzoek kon ‘inspireren’ en auteur De Vries, docent sociologie aan de VU en University College, kwam ook niet veel verder dan dat kwalitatief onderzoek uniek is, omdat het de mensen die onderwerp van onderzoek zijn een eigen stem geeft. Ongetwijfeld allebei waar, maar niet de overtuigingsstrategieën voor subsidiegevers waar mevrouw Boeije om vroeg. Zo leek de vraag waar de middag mee begon – is naturalistisch onderzoek een publieke zaak? – uiteindelijk negatief beantwoord te worden.

Kuifje bij de Bankiers
Iedere docent journalistiek had ze kunnen vertellen dat ze met voorbeelden hadden moeten komen. Show, don’t tell. Sterker nog, Beuving en De Vries prijzen die tactiek zelf aan in hun boek, als ze het hebben over het werk van de antropoloog Jens Andersson in Zimbabwe: ‘rather than telling these points, Andersson shows them by offering an empirically detailed description of a focused observation – characteristic of thick description.’
Het zijn abstracte, sociaalwetenschappelijke termen, die hier genoemd worden. ‘Empirically detailed.’ ‘Focused observation.’ ‘Thick description.’ Laten we ze invulling geven, met een voorbeeld uit de praktijk.

Joris Luyendijk beschrijft in zijn nieuwe boek, Dit kan niet waar zijn, hoe hij in de bankenwereld van Londen, de City, op zoek gaat naar het antwoord op de vraag: hoe heeft de crisis van 2008 kunnen gebeuren? Luyendijk, die zijn boek opdraagt aan de in 2014 overleden UvA-docent antropologie Gerd Baumann, hield op de site van de Britse krant The Guardian de afgelopen twee jaar een blog bij over de bankenwereld, dat tevens de basis vormde voor zijn columns over de financiële sector in NRC Handelsblad. De meeste van zijn stukken gingen over mensen uit die sector, van ict’ers tot topbankiers. Ongeveer tweehonderd mensen sprak Luyendijk voor zijn boek, de meesten eenmalig, sommigen vaker. Allemaal mensen die werken of werkten in de sector waar sinds 2008 miljarden publiek geld naartoe moest, omdat er onverantwoorde risico’s waren genomen over de rug van de belastingbetaler. Hoe kan dat, vraagt Luyendijk zich af, want: ‘De zakenbankiers die ik te spreken kreeg waren geen monsters, maar gewone mensen.’

Uitermate geschikt voor naturalistisch onderzoek dus, dat Beuving en De Vries in hun boek definiëren als: ‘studying people in everyday circumstances by ordinary means’. Luyendijks boek kan bijna één op één ingepast worden in de werkwijze van naturalistisch onderzoek zoals Beuving en De Vries die beschrijven. Hij begint met een vrij algemeen gesteld doel, ‘de City voor buitenstaanders begrijpelijk maken’ en met het stellen van ‘beginnersvragen’, net zoals hij deed toen hij voor NRC onderzocht waarom de elektrische auto nog steeds niet succesvol was. De beginpositie van de naturalistisch onderzoeker dus, die Beuving en De Vries omschrijven als die van een ‘sympathetic, slightly puzzled outsider’. Luyendijk zelf ziet het iets romantischer: ‘Daar ging ik, een als antropoloog opgeleide Nederlandse journalist van eind dertig met als voornaamste ervaring een aantal jaren in het Midden-Oosten als correspondent: Kuifje bij de Bankiers.’

Via via zet hij lijntjes uit op zoek naar informanten in de City, en in de tussentijd wandelt hij door zijn nieuwe woonplaats, Londen. Geen Parijs of Berlijn, zoals hij had gedacht, maar eerder een soort New York. Groot dus. Zo ook de Londense financiële sector, werkgever van tussen de 250.000 en 300.000 mensen. Die klonteren op verschillende plekken in de stad samen, van chique woonwijk Mayfair tot de voormalige haven Canary Wharf, hoofdkwartier van meerdere banken. ‘Het is privéterrein met glimmende nieuwbouw en aangeharkte plantsoenen, een gigantisch winkelcentrum en overal camera’s. De eigenaar bepaalt wie er mag filmen, fotograferen of demonstreren.’

Zwijgplicht
De City blijkt in meer dan één opzicht een gesloten gemeenschap, op al zijn interviewverzoeken krijgt hij nul op rekest. Een toevallige ontmoeting op een feestje leert hem waarom: er heerst een zwijgplicht in de City, praten met de pers is goed voor ontslag op staande voet en een schadeclaim. Luyendijk besluit zijn interviewverzoeken vanaf nu te vergezellen van garanties over anonimiteit. Een voor een druppelen de eerste interviewkandidaten binnen. Als hij tien interviews heeft verzameld, publiceert hij ze op zijn blog, met een oproep aan mensen uit de sector zich te laten interviewen: ‘Wie zijn jullie?’

De oproep is een succes en naarmate hij meer mensen spreekt, komt hij tot de conclusie dat hij zijn focus moet bijstellen: ‘Mijn vraag hoe mensen met hun verantwoordelijkheid voor de crash konden leven, wekte bijna hilariteit. Als ze het interview al niet gaven om duidelijk te maken dat iemand met hun beroep níéts met de crash van doen had, zeiden mensen doodleuk dat ze hun begrip van “2008” uit de media en boeken van journalisten haalden.’

Het brede net dat hem in het begin zo goed van pas kwam, verruilt Luyendijk voor een hengel, gericht op zakenbankiers. Die hadden een hoofdrol gespeeld bij de crash. Langzaam leert hij wat mensen zeggen en doen beter op waarde te schatten, kan hij dat gedrag ook interpreteren, en uiteindelijk zelfs verklaren. Om met Beuving en De Vries te spreken: een beweging van ‘thin’ naar ‘thick description’.

Hij maakt zich de ongeschreven regels van de City eigen, en scherpt daarmee zijn vragen én observaties aan: ‘Ik leerde dassen, schoenen, horloges en ringen decoderen, zoals ik me ook snel aanwende om “Goldman” of “Goldmans” te zeggen in plaats van Goldman Sachs, “SocGen” (sokdzjèn) voor de Franse bank Société Générale en “Deutsche”, dus zonder “Bank”. Het bedrijfsleven buiten de financiële sector ging ik “de echte economie” noemen, en een baan een “rol”. Bijna ongemerkt begon ik in plaats van salaris plus bonus total comp te zeggen, en ik dacht niet meer aan Tolkien als iemand bloedserieus verklaarde: “Ik werk in the Magic Circle” – zo heten in de City de vijf dominante advocatenkantoren.’

Maanden veldwerk leiden tot diepere inzichten in de onderliggende structuren van de City, en langzaam maar zeker ziet Luyendijk steeds helderder hoe beklemmend die vaak zijn voor haar bewoners. Ieder uur dat je wakker bent zit je op kantoor en er is geen ontslagbescherming, wat betekent dat je van de ene op de andere dag alles kwijt kunt zijn. Voor mensen met kinderen geldt dat nog sterker, hun baan verliezen betekent dat hun kinderen van de peperdure privéschool moeten. Het zorgt voor een cultuur van angst, wantrouwen en kortetermijndenken, waarin mensen hun vermogen tot zelfreflectie verliezen. ‘Als je binnen vijf minuten buiten kan staan, wordt ook je horizon vijf minuten.’

Luyendijk schetst een wereld waarin banken sinds de jaren tachtig van solide partnerschappen zijn verworden tot de hedendaagse too big to fail megaconglomeraten, met shareholdervalue als enige maatstaf. Er heerst – ook nu nog – een amorele cultuur, waarin de enige ethiek werkethiek is. A-moreel, niet immoreel dus, geen slechte mensen, maar ‘conformisten die zichzelf überhaupt geen vragen meer stellen over goed en kwaad’. Het grootste compliment in de City is iemand een ‘professional’ noemen; iemand die emoties en morele overtuigingen in zijn werk buiten beschouwing laat.

De onderliggende structuur van de financiële wereld is sinds 2008 gewoon intact gebleven, ontdekt Luyendijk: ‘Het probleem is het systeem.’ Toezichthouders zijn afhankelijk van banken, die hun boeken laten controleren door accountants die diezelfde banken ook van duurbetaald advies voorzien en voor politici is de financiële sector vooral een lucratieve werkgever. En niemand kan de situatie overzien, zoals Luyendijk stelt: de cockpit is leeg. Zijn belangrijkste en meest schrikbarende conclusie is dan ook: dit kan gewoon weer gebeuren.

Het is een goed voorbeeld van wat Beuving en De Vries in hun slothoofdstuk een ‘inconvenient truth’ noemen, een onvermijdelijk onderdeel van het verhaal dat sociale wetenschap volgens hen hoort te vertellen. Een verhaal dat de samenleving transparanter moet maken voor haar inwoners, om hen zo de mogelijkheid te bieden van verlichting en bevrijding. Zelfs als die mogelijkheid er nauwelijks meer lijkt te zijn, zoals in Luyendijks boek. Of zo’n verhaal de stevig door het financieel systeem ingekapselde subsidiegevers ervan kan overtuigen dat kwalitatief onderzoek een publieke zaak is, blijft de vraag, maar dat het een verhaal is dat verteld moet worden is zeker. Alleen dán is ‘nietsdoen, uit onwetendheid of ontkenning’ écht zoals Joris Luyendijk schrijft: ‘Geen optie’.

Joost Beuving & Geert de Vries, Doing Qualitative Research, Amsterdam University Press, 220 pagina’s
Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn, Atlas Contact, 240 pagina’s

[Kader1] Joris Luyendijk
Joris Luyendijk (Amsterdam, 1971) studeerde aan de Universiteit van Amsterdam; naar eigen zeggen ‘een zwerftocht van politicologie, via geschiedenis, naar Arabische en religieuze antropologie’. In 1998 haalde hij zijn doctoraaldiploma antropologie, waarvoor hij een jaar onderzoek deed onder Egyptische leeftijdsgenoten. Dat onderzoek vormde ook de basis voor zijn eerste boek: Een goede man slaat soms zijn vrouw. Vervolgens werd hij correspondent Arabische wereld voor de Volkskrant en Radio 1, en later voor NRC en de NOS. Over die tijd (tot 2003) schreef hij Het zijn net mensen, waarvan meer dan 250.000 exemplaren werden verkocht. Sindsdien presenteerde hij Zomergasten, deed voor NRC onderzoek naar duurzaamheid en met name de elektrische auto en schreef Je hebt het niet van mij, maar…, over de mores op het Binnenhof. Sinds 2011 woont Luyendijk in Londen, waar hij werkt voor The Guardian.

[Kader2]Kritiek op positivisme
Joost Beuving en Geert de Vries laten in hun boek duidelijk merken dat ze het niet eens zijn met wat je de ‘positivistische overheersing’ in de sociale wetenschap zou kunnen noemen. Ze zijn tegen ‘ontologisch positivisme’, oftewel het idee dat de natuurlijke en de sociale wereld geordend worden volgens dezelfde principes en dus ook op dezelfde manier bestudeerd kunnen worden, door middel van vooral cijfermatige experimenten op zoek naar wetmatigheden.
Zij stellen daar een interpretivistische visie tegenover: de sociale orde volgt uit hoe mensen hun situatie begrijpen en daarnaar handelen. Zoals William Isaac Thomas al schreef: ‘If people define situations as real, they are real in their consequences.’ Beuving en De Vries pleiten voor ‘Slow Social Science’ en stellen enigszins driftig: ‘The question is whether social research really advances by a dogged conformity to randomized sampling, or whether new ideas are needed to understand a changing world.’ Dat de vraag retorisch is, moge duidelijk zijn.

Verschenen in Folia Magazine 21, 18 februari 2015