Met dit essay werd ik genomineerd voor de Banningprijs, die tweejaarlijks uitgereikt wordt door de Banningvereniging.

Ich bin ein Gutmensch

Ich bin ein Gutmensch 608 456

(Met dit essay werd ik genomineerd voor de Banningprijs 2016, waarvan dat jaar het thema luidde: ‘Links en religieus?”)

Zoals met veel vragen wordt ook deze steeds wonderlijker naarmate je er langer over nadenkt: ‘Is het binnen de linkse beweging mogelijk om politieke inspiratie te vinden in een religie of levensovertuiging?’ Misschien ligt het eraan hoe je de vraag opvat, als een feitelijke vraag (waarop het antwoord mijns inziens niet anders dan ‘Ja, natuurlijk kan dat’ kan luiden), of als een normatieve vraag: vind je dat de linkse beweging inspiratie mag of misschien zelfs moet putten uit een religie of levensovertuiging? Maar dan nog, misschien heeft de postmoderniteit mij nog niet genoeg in zijn relativerende greep – of juist wel, relativeer ik juist zover door dat de vraag mij vreemd voordoet, want op basis waarvan zou dat niet mogen? – maar hoe zou de linkse beweging geen inspiratie kunnen putten uit een religie of levensovertuiging? Waar komt zo’n beweging uit voort als het niet uit een levensovertuiging is?

Maar wacht, zegt de criticus, wat is een levensovertuiging dan? Daar kan men het lang over hebben, of men kan bij een wijs mens een definitie halen. Godsdienstwetenschapper Ninian Smart schreef in de inleiding van zijn boek The World’s Religions: ‘Essentially, this book is a history of ideas and practices which have moved human beings.’ Hij onderscheidt zeven dimensies van religies en levensovertuigingen, te weten: de rituele; de emotionele; de narratieve, de doctrinaire, de sociale; en de materiële. Smart laat in zijn boek zien dat deze dimensies ook toe te passen zijn op seculiere levensovertuigingen, om dat woord maar aan te blijven houden, als nationalisme, humanisme en marxisme, waarmee we dus al vast kunnen stellen – mits we het erover eens zijn dat marxisme ‘links’ is – dat links en levensovertuiging in ieder geval geen elkaar uitsluitende grootheden zijn.

Ik zou Smarts woorden willen vertalen als: ideeën en gebruiken die mensen hebben bewogen. Misschien wat krukkig, maar volgens mij een adequate omschrijving. Christendom, Jodendom, Islam, boeddhisme, atheïsme, marxisme, socialisme, veganisme, er zijn vele levensovertuigingen, die elkaar ook nog eens kunnen overlappen, en die in principe allemaal even geschikt zijn om een leven op te baseren. Om met de titel van een vrij recente Woody Allenfilm (hoe zou je zijn levensovertuiging moeten omschrijven?) te spreken: whatever works.

Maar goed, nu dat eerste probleem uit de weg is geruimd, resteert de vraag achter de vraag. Want waarom wordt deze vraag gesteld? Kennelijk is het in 2016 voor de ‘Banning Vereniging voor levensovertuiging, religie en sociaaldemocratie’ niet meer evident dat er een verband bestaat tussen de linkse beweging en een levensovertuiging. (Het lijkt misschien alsof ik angstvallig probeer het woord ‘religie’ te vermijden, dat is niet zo, maar in mijn overtuiging – of je dat ook een levensovertuiging kunt noemen ben ik nog niet over uit – is het zo dat het woord ‘levensovertuiging’ wel alle religies kan overkoepelen, maar het woord ‘religie’ niet alle levensovertuigingen.) Al hoewel, het kan natuurlijk ook zo zijn dat de Banningvereniging (een samenstelling schrijft men aan elkaar, is een van de weinige regels die mij houvast bieden in het leven) zelf dat verband nog wel ziet, maar alleen benieuwd is hoe anderen daarover denken. En óf anderen daarover denken.

Toch staat er in de oproep van de Banningprijs 2016 nog wel iets, dat ik zou willen bestempelen als een aanwijzing, een hint die ons vertelt waar deze vraag vandaan komt. Dat is de volgende passage: ‘Toen de PvdA werd opgericht in 1946, zag men geloof als bron van inspiratie, ook van politiek en maatschappelijk handelen. Wat levensbeschouwelijke organisaties deden en vonden, was ook politiek van belang. Als sociaaldemocraat kon je dus prima links én religieus zijn.’ De tijdsaanduiding in de zin verklaart het gebruik van de verleden tijd, maar toch kan ik niet anders dan daar ook een noodkreet in lezen, of toch op zijn minst een verzuchting. 1946, toen geloof nog werd gezien als inspiratiebron, levensbeschouwelijke organisaties er nog toe deden, en je als sociaaldemocraat nog prima links én religieus kon zijn.

De op deze passage volgende zin versterkt mijn idee dat deze woorden gaan over nu verloren geachte tijden. Die zin luidt: ‘Hoe zie jij dat anno nu?’ Natuurlijk, dat contrast leg ik er zelf in, het kan een onschuldige vraag zijn, een doodgewone historische vergelijking. Maar toch, ergens op de achtergrond, alsof het geluid uit de radio van mijn onderbuurman komt, hoor ik de ironische woorden van Harry Jekkers klinken: ’Veertig jaar socialisme, er is in die tijd…veel bereikt.’

Eén woord uit de oproep van de Banningprijs springt eruit, een woord dat tegenwoordig op veel mensen werkt als een rode lap op een stier: het woord ‘PvdA’. Lees bijvoorbeeld deze zinsnede van weblog GeenStijl:
‘In De Telegraaf laat een PvdA-Kamerlid weten dat bestuurders die protesteren tegen versoberde salarismaatregelen en geen invoering van wachtgeldregelingen “het contact met de werkelijkheid zijn verloren”. Een PvdA-Kamerlid. PvdA.’
Het woord PvdA wordt herhaald, benadrukt, ingewreven zou je kunnen stellen. Anno 2016 is het woord ‘PvdA’, en alles waar het voor staat, iets om belachelijk te maken, uit te lachen en naar te wijzen.

En ach, GeenStijl, daar wordt natuurlijk alles en iedereen belachelijk en met de grond gelijk gemaakt. Maar ook in de peilingen, de Alpha en Omega (om een beetje on-topic te blijven) van de hedendaagse politiek, staat de PvdA op het zoveelste historische dieptepunt. De partij zwalkt van leiderschapscrisis naar leiderschapscrisis, topmensen zoeken hun heil in Europa, en electoraal lijkt de partij platgedrukt te worden tussen de SP aan linkerzijde, en VVD en Wilders op rechts. D66 is de nieuwe middenpartij. Het spijt me dat ik zulke overbekende, en voor PvdA-minnende lieden (waar ik mijzelf ondanks alles nog steeds onder schaar) waarschijnlijk pijnlijke feiten nog eens moet oplepelen, erg origineel is het allemaal niet, maar ik ontkom er niet aan. Uit welke levensovertuiging put de PvdA, anno nu? Is de PvdA nog te redden? Wat doet de PvdA verkeerd? Het zijn vragen waar ik niet omheen kan.

Ik zal u proberen mijn antwoord op die laatste vraag, die al vaak genoeg wordt gesteld, en keer op keer smakelijk wordt beantwoord in krant en televisieprogramma – de gieren zijn nauwelijks meer verstaanbaar doordat ze hun snavel al bijna om de nek van Diederik Samsom sluiten – niet al te zeer in te peperen. Maar toch, het is onmogelijk om het te hebben over het verband tussen ‘de linkse beweging’ en levensovertuiging, zonder het over de teloorgang van de PvdA te hebben. Als er iets bepalend is geweest voor de linkse beweging in Nederland, is het nou eenmaal de PvdA. Het enige wat ik kan doen om de rest van deze exercitie enigszins dragelijk te maken, is proberen te laten zien dat mijn woede, mijn onbegrip en mijn ongeloof voortkomen uit betrokkenheid, een betrokkenheid die op haar beurt voortkomt uit mijn levensovertuiging. Die overtuiging is niet vastomlijnd, het is geen -isme, maar meer een gevoel: ik denk dat ik het beste voorheb met de wereld.

Ik geloof niet in God, ik denk dat Michel Houellebecq gelijk heeft als hij onze leefwereld omschrijft als een ‘wereld van markt en strijd’. Maar juist in zo’n wereld ben je nergens zonder overtuiging. Waar strijd je voor? Waar strijd je tegen? In wat voor wereld wil je leven? Dat zijn de vragen die mensen bewegen, om mijn krukkige vertaling van Smarts woorden trouw te blijven. En dat zijn de vragen waarop ‘de linkse beweging’ antwoorden moet vinden. Niet omdat ze daarmee meer zetels kan krijgen, omdat ze dan misschien een centrumlinks kabinet kan vormen, of een tegenwicht kan bieden aan de schelle klanken van Wilders’ haat, of omdat dan de redacteuren van GeenStijl inzien dat ze het bij het verkeerde eind hadden, maar omdat dat de enige vragen zijn die ertoe doen. Er moeten keuzes gemaakt worden, tussen markt en socialisme bijvoorbeeld – er is geen win-win. Die keuzes hoeven niet gebaseerd te zijn op een eeuwig principe, liever niet wat mij betreft. Maar zónder principes gaat het niet. Zoals Isaiah Berlin eens schreef: ‘Beginselen zijn er niet minder heilig om als hun duurzaamheid niet kan worden gegarandeerd.’ Draaien mag, zolang de richting maar duidelijk blijft.

De laatste keer dat ik op de PvdA heb gestemd, stemde ik op Job Cohen. Altijd als ik het woord ‘Gutmensch’ hoor of lees, moet ik even aan hem denken. Tot voor kort was dat niet zo vaak, maar eind 2015 verschenen zowel in de Volkskrant, De Groene Amsterdammer als in Vrij Nederland artikelen over dit fenomeen. In de woorden van redacteur Thijs Kleinpaste van De Groene: ‘De Gutmensch is, volgens de mensen die het woord als veroordeling bedoelen, de drammerige wereldverbeteraar die uit naam van een schijnbaar humanistisch streven de kanker is in het lichaam van de samenleving.’ U kent het wel. Mensen die links lullen en rechts vullen. Mensen die vluchtelingen verwelkomen, omdat ze er toch zelf niet naast hoeven te wonen. Salonsocialisten. De geluiden komen makkelijk naar boven bij eenieder die weleens de comments op een krantensite bekijkt, Twitter, of natuurlijk GeenStijl, thuisbasis van de reaguurders.

De PvdA is de archetypische Gutmenschpartij, en wordt daarom gehaat. Banninglaureaat in 1993 en voormalig wethouder in Amsterdam Pieter Hilhorst ondervond het aan den lijve. In zijn boek De belofte beschrijft hij hoe hij in zijn tijd als wethouder zichzelf, naar aanleiding van een tweet over hoe hij twee vrouwen had beschermd die in de tram volgens hem ‘racistisch’ waren uitgescholden, terugvond in een mediastorm: ‘De reaguurders gingen vol op het orgel.’ Hilhorst werd weggezet als een Gutmensch, en daarmee effectief de mond gesnoerd: ‘Een Gutmensch is in de ogen van de reaguurders namelijk iemand die anderen verwijten maakt (over vooroordelen of racisme of ongelijkheid) om zichzelf moreel verheven te kunnen voelen. Het bijzondere aan het verwijt van de Gutmensch is dat het verlangen naar gelijkheid wordt gebruikt om mensen die ongelijkheid aankaarten te diskwalificeren.’ Hilhorst vat de boodschap samen als: we zijn allemaal klootzakken, en wie doet alsof hij geen klootzak is, is hypocriet.

Ik denk dat de reaguurders grotendeels gelijk hebben in dat we allemaal klootzakken zijn, maar ik ben het niet eens met hun gevolgtrekking. Ook een klootzak kan nog steeds proberen iets goeds te doen. Daar is niets hypocriet aan. Natuurlijk is de PvdA in het verleden hypocriet geweest, of in ieder geval hebben leden gedrag vertoond dat je met goede reden hypocriet zou kunnen noemen. De ‘ideologische veren’ van het socialisme werden bijvoorbeeld wel erg gemakkelijk ingeruild voor het geloof in de markt: belichaamd in de overstap van Wim Kok naar ING. De PvdA die de strafbaarstelling van illegaliteit verdedigde was misschien niet direct hypocriet, maar oprecht was het ook zeker niet. Wel pijnlijk. En hoe lang gaat de PvdA nu al rollebollend over straat? In welke prominente PvdA-rug steekt er nog geen mes? Een verzameling mensen die elkaar niet vertrouwt, wordt ook niet vertrouwd. Hoe onbetrouwbaar kiezers ook zijn, in hun afkeer van gerotzooi zijn ze standvastig.

Maar toch, het mooie aan dieptepunten is dat je niet dieper kunt vallen. Hoogstens sterf je, maar dat moet uiteindelijk toch gebeuren, zelfs een boeddhist moet sterven om te kunnen reïncarneren. Of er dan na de dood een hiernamaals wacht, zal op dat moment zeker een rol spelen, maar voor die tijd kunnen we alleen maar hier er het beste van maken met zijn allen, alle klootzakken bij elkaar. In het geval van de linkse beweging ontkomen we – ik gebruik dat woord bewust, als een dergelijke beweging bestaat voel ik mij er onderdeel van – er niet aan er voor uit te komen dat we denken dat we de wijsheid in pacht hebben. Niet omdat we ons moreel verheven willen voelen, maar omdat we het beste voorhebben met de wereld. Laat de reaguurders het maar horen: Ich bin ein Gutmensch – wat mij betreft is het een meer aansprekende slogan dan Yes We Can.

Wij hebben ideeën over de wereld en wij willen de wereld vanuit die ideeën vormgeven. Wat die ideeën dan moeten zijn? Dat kan ik niet voor de hele beweging bepalen, zo democratisch ben ik wel, maar het zou me niets verbazen als ze zouden gaan over een rechtvaardige wereld, een humane samenleving, en een maatschappij waarin de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en zwakkeren beschermd worden. Dat dat zou betekenen dat er minder aandacht is voor zaken als de privatisering van publieke goederen, de ontmanteling van de verzorgingsstaat, laat staan voor het afschrikken van vluchtelingen, lijkt mij geen probleem.

Makkelijk praten voor een Gutmensch (al geef ik zelf stiekem de voorkeur aan het vernederlandste ‘linksmensch’) zonder regeringsverantwoordelijkheid, ongetwijfeld. Maar zonder praten en denken geen overtuiging. Regeren is een middel om de wereld vorm te geven vanuit een overtuiging over hoe die wereld eruit zou moeten zien, het is geen doel op zich, of zou dat in ieder geval niet moeten zijn. Ideologie is geen vies woord, zoals Jeroen Dijsselbloem lijkt te vinden, maar is datgene wat een beweging in gang zet, of, om mijn favoriete linksmensch te parafraseren: dat wat de boel bij elkaar houdt. Een echte linkse beweging die niet uit een levensovertuiging put, is ondenkbaar. Er moet iets zijn wat haar verbindt. Een boodschap, om in elkaars oor te fluisteren: ‘Ich bin ein Gutmensch. Jij toch ook?’